Fint (Alosa fallax)

De fint behoort tot de familie van de haringen. In ons land paaide hij in het verleden massaal in de benedenlopen van de Rijn en de Maas. Aan het begin van de twintigste eeuw werden jaarlijks meer dan een miljoen finten gevangen! Obstakels, zoals dammen en stuwen, zorgden er echter voor dat we de soort nog zelden in onze binnenwateren aantreffen. Het op een kier zetten van de Haringvlietdam geeft de fint wellicht weer een toekomst binnen onze landsgrenzen.

Migratie

In het voorjaar trekt de fint vanaf zee de rivieren op om te paaien. Hij gaat niet ver een rivier op, soms paait hij zelfs al in het estuarium. Meestal trekt hij echter iets stroomopwaarts naar een plek waar de getijdenwerking ontbreekt. Omdat ook  – die normaal gesproken veel verder stroomopwaarts paaien – hier blijven steken, ontstaan er kruisingen tussen de beide soorten.

De fint paait in langzaam stromende delen van de rivier. De eitjes komen snel uit en de larven laten zich geduldig stroomafwaarts voeren. In de zomer arriveren ze in het estuarium waar ze opgroeien. In het najaar, en soms zelf een jaar later, zwemmen ze naar zee. Na drie tot vijf jaar keren de eerste finten, in grote scholen, weer terug naar de rivieren om zich voort te planten. Zo is de cirkel weer rond.

Uiterlijk

De fint heeft, net als de elft, een langgerekt zijdelings afgeplat lichaam en een vrij grote kop met een diepe mondspleet die tot de achterrand van het oog reikt. Hij heeft doorgaans één tot acht stippen op zijn flank, beginnend vanaf de kop. Deze stippen zijn echter niet altijd zichtbaar. Je kunt de fint dan ook moeilijk onderscheiden van de elft. De fint is wel iets kleiner dan de elft: maximaal 60 centimeter tegen maximaal 80 centimeter.

Weetjes

Volksnaam
Hein of noordenwind.

Bijzonderheid
De fint en elft zijn nauw verwant. Zelfs zo nauw dat er kruisingen ontstaan. Deze hybride soorten heten ‘papzakken’.

Lengte
Maximaal 60 centimeter. Tussen de 30 en 40 centimeter zijn ze geslachtsrijp.

Gewicht
Maximaal 1,5 kilogram.

Leeftijd
Maximaal 12 tot 13 jaar oud.

Voedsel
Vooral dierlijk plankton. Oudere vissen eten zo nu en dan ook kleine visjes.

Leefgebied
In Europa de kustgebieden en aangrenzende rivieren van de Oostzee, Noordzee, de Atlantische kust, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.

Trekrichting
Anadroom: de fint trek vanuit zee (zout) naar de benedenloop van de rivier (zoet) om hier te paaien. Soms paait hij zelfs al in het estuarium.

Obstakels
Dammen en stuwen, zoals de Haringvlietdam, zorgden ervoor dat de fint niet meer paait in de Delta. Ook de aanwezigheid van een zoet-zoutovergang is cruciaal voor de groei tijdens de eerste maanden.

Aanwezigheid
Vooral langs de Nederlandse kust. Dit zijn voornamelijk jonge vissen die via de rivieren en zeestromen aan onze kust belanden. In tegenstelling tot het aantal finten langs de kust, komt de soort niet tot nauwelijks voor in onze binnenwateren. Het op een kier zetten van de Haringvlietdam biedt wellicht uitkomst.

Wat maakt mij blij?
Een rivier met langzaam stromend water om in te kunnen paaien. Een natuurlijke zoet-zoutovergang om in op te kunnen groeien en aan het zoute water te kunnen wennen. Helder water zodat ik goed zich heb om voedsel te vinden.


← Alle vissen