Bot (Platichthys flesus)

De bot is een platvis. Hij zwemt letterlijk plat (horizontaal) over de bodem. Door zijn schutkleur kun je hem nauwelijks van de bodem onderscheiden. Bovendien graaft hij zich vaak in om ontdekking te voorkomen. Platvissen zijn meestal zeevissen. De bot is daarop een uitzondering, want hij overleeft ook in zoet water. Vooral de jonge vissen zwemmen soms honderden kilometers landinwaarts. De bot voelt zich wel het beste thuis in ondiep kustwater en riviermondingen. Hij paait op zee.

Migratie

De bot heeft een opvallend migratiepatroon. Niet alle botten doen namelijk hetzelfde. Een volwassen bot trekt ‘s winters van zijn foerageergebied langs de kust naar paaigebieden verder op zee. Na de paai keert hij meteen weer terug naar zijn foerageergebied. Daarin is hij erg honkvast.

De larven van de bot trekken van het paaigebied naar zoet of brak water langs de kust. Dat doen ze door  selectief gebruik te maken van de getijdenstroom. Deze tocht kost ze dus weinig energie. In het ondiepe, brakke water groeit een deel van de larven op tot juveniele (jonge, red.) vissen in zogenaamde ‘kraamkamers’. Andere larven én jonge botten trekken verder het zoete water en de rivieren op. Soms overbruggen ze grote afstanden. Zo trof men jonge botten aan rond Bazel, meer dan 1.000 kilometer stroomopwaarts! Zodra deze ‘zoetwaterbotten’ geslachtsrijp zijn, zwemmen ze weer naar zee om daar te paaien.

Van recht naar plat

De bot ondergaat een merkwaardige gedaanteverwisseling. Aanvankelijk is hij een normaal gevormde vis. Tijdens zijn ontwikkeling van larfje tot jonge bot wordt zijn lichaam steeds meer platgedrukt. De rechterkant wordt de bovenzijde en de linkerkant de onderzijde. In uitzonderlijke gevallen gebeurt het wel eens andersom. Eén oog verplaatst zich naar de andere kant van de kop.

Zijn ogen zitten dan beide aan de bovenkant en steken een beetje uit. Zo kan hij nog steeds kijken wanneer hij zich ingraaft. Hij heeft een mat- tot groenbruine ietwat bolle bovenkant met roodoranje vlekjes. Deze vlekjes zijn niet zo duidelijk als bij de schol. Zijn platte buik is vuilwit getint.

De bot als graadmeter

Aan de bot kun je het nodige ‘aflezen’. Net als andere platvissen maakt hij stofjes (biomarkers) aan zodra hij in aanraking komt met schadelijke (giftige) stoffen. Hoe hoger de concentratie van deze biomarker in zijn lichaam, hoe slechter het gesteld is met de waterkwaliteit.

Heeft hij huidzweren? Dan is er sprake van stress. Veroorzaakt door een onnatuurlijk snelle overgang tussen zoet en zout water. De bot heeft tijd nodig om zich aan te passen aan het zoet of zoute water. Hij verblijft daarom graag voor een langere tijd in een brakke riviermonding.

Weetjes

Volksnaam
Lovertje of but.

Lengte
Circa 50 centimeter, maximaal 60 centimeter.

Gewicht
Maximaal 14 kilogram.

Leeftijd
Maximaal 15 jaar oud. Mannetjes zijn geslachtsrijp als ze 2 tot 3 jaar oud zijn, vrouwtjes als ze 3 tot 4 jaar oud zijn.

Voedsel
Kleine kreeftachtigen, wormen en schelpdieren. In brak en zoet water ook insecten(larven).

Leefgebied
De Oostelijke Atlantische Oceaan; van de Barentszzee in het noorden tot Marokko in het zuiden. Maar ook in de Middellandse Zee en de Oostzee. In Nederland duikt de vis vooral op langs de Noordzeekust, in de Waddenzee en de zuidwestelijke Delta. Jonge exemplaren leven ook in het IJsselmeer en zoet water dat verbonden is met de zee.

Trekrichting
Estuariën resident: de bot voelt zich het beste thuis in de estuaria (zeearmen) waar zoet en zout water zich vermengen. Katadroom: een deel van de vissen groeit op in zoet water en trekt vanaf de rivieren naar de zee om tussen februari en mei op grotere diepten te paaien.

Obstakels
De aanleg van de Deltawerken, de Afsluitdijk en andere dijken, dammen en stuwen maken dat de bot niet langer ongestoord kan trekken.

Aanwezigheid
Begin twintigste eeuw kwam hij nog in het hele land voor. Met de aanleg van de Deltawerken en de Afsluitdijk was dat verleden tijd. Door zijn beperkte zwemsnelheid kan hij mondjesmaat tegen een sterke stroming in zwemmen. Ook verdraagt hij geen abrupte overgang tussen zout en zoet water. Met de aanleg van de Vismigratierivier en het op een kier zetten van de Haringvlietsluizen krijgt deze platvis de kans om het binnenwater op te trekken.

Wat maakt mij blij?
Water dat niet warmer wordt dan 28°C (hogere temperaturen kan ik niet verdragen). Een vlakke bodem om me in te kunnen graven. Een geleidelijke overgang tussen zoet en zout water en een goede waterkwaliteit, want ik ben erg gevoelig voor watervervuiling.


← Alle vissen